wachtzaal
Mag ik een zak?
Zij speelt piano.
Rij langzaam.
Wie heeft er baat bij?
Het gaat regenen.
Heb je rijst gegeten?
Wat moet ik ze vertellen?
Tom woont in dit gebied.
Tom woont vlak naast ons.
Je bent leerkracht.
Dat wordt afgeraden.
Hij kan honkballen.
Je moet ergens beginnen.
Brood wordt van meel gemaakt.
Niemand gaat dit geloven.
Tom woont hier niet in de buurt.
Moet je de politie niet bellen?
Dat wordt sterk afgeraden.
U kunt me geen enkel bevel geven.