Understand spoken Dutch

Verbs (Present tense, 2nd person singular) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
I have to take the chance.

Ik moet de gelegenheid aangrijpen.

I can’t emphasize it enough.

Ik kan het niet genoeg benadrukken.

Do you accept American dollars?

Kan ik met Amerikaanse dollars betalen?

The judge finds the suspect guilty.

De rechter vonnist de verdachte schuldig.

I accept the Terms of Sale.

Ik aanvaard de Verkoopsvoorwaarden.

Can I charge my phone anywhere around here?

Kan ik mijn telefoon hier ergens opladen?

Don’t pay any attention to what your father says.

Schenk geen aandacht aan wat je vader zegt.

Avoid distraction while studying.

Vermijd afleiding tijdens het studeren.

You’re not a morning person, I understand.

Je bent geen ochtendmens, heb ik begrepen.

I cannot distinguish a frog from a toad.

Ik kan een kikker niet van een pad onderscheiden.

I believe in this method of teaching.

Ik geloof in deze leermethode.

An earthquake can happen at any time.

Een aardbeving kan elk moment gebeuren.

The bathroom needs to be cleaned urgently.

De badkamer moet dringend gepoetst worden.

You will receive your invoice by February at the latest.

Uw factuur ontvangt u uiterlijk in februari.

Lay eggs or purr, and if not get out of here!

Leg eieren of spin, en maak je anders uit de voeten!

Obviously a hug must remain possible.

Uiteraard moet een knuffel mogelijk blijven.

Feel free to call if you need anything.

Schroom niet om te bellen als u iets nodig hebt.

I will find out how the medicine works.

Ik zal erachter komen hoe het medicijn werkt.

How do you know which brush or pencil you should use?

Hoe weet je welke kwast of penseel je moet gebruiken?

The annoyance was noticeable in his tone.

De ergernis was te merken aan zijn toon.