Ik moet me scheren.
Zelfs ik kan zingen.
Ik meen het goed met je!
Soms knelt de schoen.
Waar kan ik douchen?
Ik kan schakelen.
Heb je sigaretten?
Mijn zus speelt met een pop.
Buig je hals nu en zeg: Kwak!
Hij speelt trombone.
Yanni moet dit traag doen.
Spreek je Italiaans?
Ik moet me verbergen.
Ik moet u helaas afwijzen.
Zij studeert wiskunde.
Hij studeert wiskunde.
Kan je saxofoon spelen?
Wat wil je doen op maandag?
Ik kan je niet verdragen.
Yanni praatte met iedereen.