Wat is er gebeurd?
Hoe is dat gebeurd?
Dit is toevallig gebeurd.
Is dat wat er met Tom is gebeurd?
Zij stak nog een lucifertje aan.
We zaten toevallig in dezelfde trein.
Ik weet nog steeds niet hoe dat is gebeurd.
Tom moet Mary vertellen wat er gebeurd is.
We moeten iedereen vertellen wat er is gebeurd.
Ik ben gewond.
Was er iemand gewond?
Ik heb wraak genomen.
Niemand raakte gewond.
Ik heb ontslag genomen.
Dat wordt afgeraden.
Dat wordt sterk afgeraden.
Aan wie heb je het boek gegeven?
Ik ben bijna gestruikeld.
Ze is gestruikeld over haar woorden.
Reizen naar het buitenland wordt afgeraden.