Het kan eender wie zijn.
Toms huis is vlak bij de zee.
Het gebouw staat in brand.
Ik hou meer van je dan van wie ook.
Mag ik een fles witte wijn?
Hoeveel gaat het kosten?
Londen is een grote stad.
Tom heeft niet gegeten.
Hij heeft me bedrogen.
Tom heeft me bedrogen.
Ik voelde me bedrogen.
We gingen samen winkelen.
Je bent een erg rijk persoon.
Ik heb al genoeg gegeten.
Tom heeft niets gegeten.
Heb je me ooit bedrogen?
Tom helpt nooit in de keuken.
Waar is de bus naar Londen?
Ik zal niet voor Tom werken.
Je hebt jezelf bedrogen.