daarop stond prachtig porseleinen vaatwerk, en heerlijk dampte de gebraden gans, die met appelen en gedroogde pruimen opgevuld was.
te wurgen
te tellen
te bonzen
te tillen
Ik skiede.
te kakken
Op zekeren avond kwam er een geducht onweer opzetten; het lichtte en donderde, de regen viel bij stroomen neer, het was een verschrikkelijk weer!
Kook jij vaak?
De kleine echter verloor deze, toen zij over de straat heen snelde, omdat er twee rijtuigen verschrikkelijk hard voorbijreden.
Wraak is zoet.
Ik aanbid u.
Ik belde hem.
ik vervang
Hoi, hoe gaat het?
’t Is beter, door hen gedood, dan door de eenden gebeten, door de kippen gepikt, door de meid, die aan de kippen eten geeft, geschopt te worden en in de winter gebrek te lijden!
Ze is nog wat suf.
geld sparen
de afwas doen
gaan zeilen