Verbs (all parts) 53 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Are you working today?	Werk je vandaag?
	Where do you work?	Waar werk je?
	busts	rolt op
	to go skiing	gaan skiën
	to suffer from	last hebben van
	I know Tom lied.	Ik weet dat Tom loog.
	We’re going skiing tomorrow.	We gaan skiën morgen.
	Yanni lied about his age.	Yanni loog over zijn leeftijd.
	A quick jerk of the wheel saved us.	Een snelle ruk aan het stuur redde ons.
	the village youths stick together	de dorpsjeugd klit wat bij elkaar
	Your friend made a fool out of me.	Je vriend heeft me voor schut gezet.
	the water dripped from her hair and clothes	het water droop haar uit het haar en de kleren
	The young man saved the girl from drowning.	De jongeman redde het meisje van verdrinking.