te ontmoeten
Ik zal het overwegen.
zijn zwaar getroffen
Wij begrijpen waarom.
Begrijpen wij je niet?
Ze kon hem niet ontmoeten.
We ontmoeten niemand toevallig.
Wanneer vertrekt de bus naar Brussel?
We overwegen nieuwe meubels te kopen.
De schuur werd getroffen door bliksem.
Wanneer vertrekt de trein naar Brussel?
Doe de deur op slot vooraleer je vertrekt.