de zon
Kunnen we in de zon zitten?
de aarde
We wonen op aarde.
De zon is op.
de sterren
zeesterren
sterrenhemel
We kunnen veel sterren zien deze nacht.
De volgende dag was het mooi, heerlijk weer; de zon scheen op alle groene bladeren.
De aarde is kleiner dan de zon.
zij zag ze nu als sterren aan den hemel
De maan schijnt.
de maan
de planeet
Gisteren was het volle maan.
De maan schijnt ’s nachts.
Achter de wolken schijnt de zon.
Na een miezerige dag brak de zon door.
De Kerstlichtjes stegen al hoger en hoger: zij zag ze nu als sterren aan den hemel.