En zo waren zij er dan zo goed als thuis.
Wie gaat er nog meer met ons mee?
de naam van
We zijn op weg naar huis.
De deur gaat naar de badkamer.
te houden
te staan
achternaam
Hij is altijd op tijd.
in de stad
Ik ga met u mee.
Ik ga van school af.
Kunnen we in de zon zitten?
naar het buitenland
voor half acht
Doe het licht uit.
tien over half zes
tien over half negen
Ze is niet zo oud als Mary.
Hoe doe je dat met je hand?