de hond
Ik heb een hond.
Dat is mijn hond.
Wat een grote hond!
Hij heeft een hond.
de kat
kat en hond
Ik heb een kat.
Ik wil een kat zijn.
Waar is je kat?
De kat was dood.
Tom kocht een hond.
Mijn kat is gelukkig.
zwerfkat
zwerfhond
kattenkwaad
zwerfkatten
De hond is zwart.
We hebben vijf katten.
Ze houdt heel erg van katten.