"often" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He often comes.	Hij komt vaak.
	How often have you been in the Netherlands?	Hoe vaak ben je in Nederland geweest?
	I often see Tom in the park.	Ik zie Tom vaak in het park.
	How often do you go swimming?	Hoe vaak ga je zwemmen?
	These kinds of mistakes don’t happen often.	Dit soort fouten gebeuren niet vaak.
	I heard him speak English often.	Ik hoorde hem vaak Engels spreken.
	How often do you drink herbal tea?	Hoe vaak drink je kruidenthee?
	Does your head hurt often?	Heb je vaak hoofdpijn?
	Tom and Mary don’t often eat lunch together.	Tom en Mary lunchen niet vaak samen.
	We shouldn’t make fun of him so often.	We zouden niet zo vaak de draak met hem moeten steken.
	Does the dog swim often?	Zwemt de hond vaak?
	Do you often wear a hat?	Draag je vaak een hoed?
	Tom often drinks cognac.	Tom drinkt vaak cognac.
	We often talk about the weather.	We hebben het vaak over het weer.
	Do you cook often?	Kook jij vaak?
	Bill often sings in the bathroom.	Bill zingt vaak in de badkamer.
	Dogs often bury bones.	Honden begraven vaak botten.
	Caterpillars often crawl on leaves.	Rupsen kruipen vaak op bladeren.
	I used to cycle to school often.	Vroeger fietste ik vaak naar school.
	Humility often achieves more than pride.	Nederigheid levert vaak meer op dan trots.