Tom was mijn vader.
Ik ben terug thuis.
de zitkamer
Er is niemand thuis.
Ik heb wat geld nodig.
Hij is alleen thuis.
Laat mij het ei eens zien!
Yanni heeft geen geld.
Ze kwam om het zelf te doen.
Hoe gaat het met je vader?
Yanni kwam thuis van zijn werk.
de bus
een bus
eenendertig
zesendertig
achtendertig
tweeëndertig
drieëndertig
vierendertig
vijfendertig