Musical Instruments Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the trombone	de trombone
	the saxophone	de saxofoon
	I play the trumpet.	Ik speel trompet.
	He plays the trombone.	Hij speelt trombone.
	Can you play the saxophone?	Kan je saxofoon spelen?
	I used to play the trombone.	Ik speelde vroeger de trombone.
	The trumpet is a musical instrument.	De trompet is een muziekinstrument.
	Tom bought himself a new guitar for Christmas.	Tom kocht een nieuwe gitaar voor Kerstmis.
	He can play the flute.	Hij kan fluit spelen.
	Tom also likes to play the flute.	Tom speelt ook graag de fluit.
	string instruments	strijkinstrumenten
	a piece of cake	een fluitje van een cent
	By the way, do you play the violin?	Overigens, speelt gij viool?
	Tom accompanied Mary on the guitar.	Tom begeleidde Maria op de gitaar.
	Tom played an old Irish song on his new French horn.	Tom speelde een oud Iers liedje op zijn nieuwe hoorn.
	How did you know Tom and Mary were the ones who stole your saxophone?	Hoe wist je dat Tom en Mary degenen waren die je saxofoon hadden gestolen?
	A guitar is a stringed instrument that is played with the fingers or with a plectrum.	Een gitaar is een snaarinstrument dat wordt bespeeld met de vingers of met een plectrum.
	The organ is supported by red marble columns and embellished with countless decorations.	Het orgel rust op rood marmeren zuilen en is verfraaid met talrijke versieringen.