Hij is van haar afhankelijk.
Tom is een afhankelijk persoon.
Je mag mijn auto gebruiken, als je wil.
Hij is afhankelijk van zijn vader.
Mijn vrouw en kinderen zijn afhankelijk van mij.
Mijn inspanningen waren niet voor niets.
Ze wil niet afhankelijk zijn van haar ouders.
U moet niet te veel van anderen afhankelijk zijn.