Wie is dat in de badkamer?
En zo waren zij er dan zo goed als thuis.
toen ik naar de badkamer ging
Is er een badkamer in de kamer?
We zijn op weg naar huis.
de deur
eetkamer
Staat de deur open?
De deur gaat naar de badkamer.
stadhuis
een nieuw huis
Mijn huis is oud en lelijk.
Wanneer kom je terug naar huis?
een mooi huis
de telefoon
Yanni had geen telefoon.
Is er een telefoon in de kamer?
op tafel
de tafel
voordeur