de champignon
de pannenkoek
Tom at een slaatje.
de geurige kruiden
Ze bestelde een ijsje.
de stroopwafel
Tom snoept de hele dag.
gestoomde wortelen
Meg kocht een blik tomaten.
een beschuitbol
de paddenstoelen
gefrituurde ajuinen
Hij kauwde op zijn hamburger.
twee sneetjes peperkoek
Ik eet alleen koosjer voedsel.
langzaam werkende vergiffen
Tom heeft alle pizza’s betaald.
Zelfs chocolade bevat vitaminen.
Er werd geen enkel brood verkocht.
pannenkoekenrestaurant