"fish (singular)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	fish (singular)	vis
	the fish	de vis
	I don’t eat meat and fish.	Ik eet geen vlees en vis.
	I want a dish with fish.	Ik wil een gerecht met vis.
	goldfish	goudvis
	I don’t like fish.	Ik hou niet van vis.
	Do you like fish?	Hou je van vis?
	This cloud has the shape of a fish.	Deze wolk heeft de vorm van een vis.
	Tom caught a large fish.	Tom ving een grote vis.
	Plaice is ‘Fish of the year’ for the sixth time.	De pladijs is voor de zesde keer de ‘Vis van het jaar’.