"day" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	day	dag
	the day	de dag
	Mother’s Day	Moederdag
	all day	de hele dag
	What day is it?	Welke dag is het?
	a good day	een goede dag
	Father’s Day	Vaderdag
	daylight	daglicht
	every day	elke dag
	New Year’s Day	nieuwjaarsdag
	I would like to see her every day.	Ik zou haar elke dag willen zien.
	One day, we’ll know.	Op een dag zullen we het weten.
	What day is it tomorrow?	Welke dag is het morgen?
	It’s a pleasant day, isn’t it?	Wat een mooie dag, niet?
	Today’s going to be a hot day.	Het wordt een warme dag vandaag.
	Tom helps his parents every day.	Tom helpt zijn ouders elke dag.
	Tom and I were born on the same day.	Tom en ik zijn op dezelfde dag geboren.
	up to half a day	tot zelfs een halve dag
	The next day it was beautiful, wonderful weather; the sun shone on all the green leaves.	De volgende dag was het mooi, heerlijk weer; de zon scheen op alle groene bladeren.
	Labor Day	Dag van de Arbeid