Body parts Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the legs	de benen
	stomach ache	buikpijn
	the lips	de lippen
	the necks	de halzen
	the corpse (diminutive)	het lijkje
	false teeth	kunstgebit
	colon cancer	darmkanker
	the feet (diminutive)	de voetjes
	instant	handomdraai
	head injuries	hoofdletsels
	the joint	het gewricht
	the mind	het verstand
	blood relative	bloedverwant
	his beautiful head	zijn fraaie kop
	athlete’s foot	voetschimmel
	He has big ears.	Hij heeft grote oren.
	He clenched his fist.	Hij balde zijn vuist.
	Do you shave your armpits?	Scheer je je oksels?
	He has pimples.	Hij heeft puisten.
	the legs of the horse	de benen van het paard