"bathroom" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the bathroom	de badkamer
	Does it have a bathroom?	Is er een badkamer?
	This is the bathroom.	Dit is de badkamer.
	Where is the bathroom?	Waar is de badkamer?
	Who is that in the bathroom?	Wie is dat in de badkamer?
	when I went to the bathroom	toen ik naar de badkamer ging
	Is there a bathroom in the room?	Is er een badkamer in de kamer?
	The door leads to the bathroom.	De deur gaat naar de badkamer.
	Is the bathroom clean?	Is de badkamer schoon?
	The bathroom isn’t very clean.	De badkamer is niet erg schoon.
	You need to clean the bathroom.	Je moet de badkamer schoonmaken.
	Sami needs to use the bathroom.	Sami moet de badkamer gebruiken.
	Mary spends hours in the bathroom.	Mary brengt uren in de badkamer door.
	The towel is in the bathroom.	De handdoek is in de badkamer.
	There’s a spider in the bathroom.	Er is een spin in de badkamer.
	The bathroom needs to be cleaned urgently.	De badkamer moet dringend gepoetst worden.
	The bathroom is upstairs.	De badkamer is boven.
	Bill often sings in the bathroom.	Bill zingt vaak in de badkamer.
	room with a shared bathroom	kamer met een gedeelde badkamer
	There’s a cockroach in the bathroom.	Er zit een kakkerlak in de badkamer.