Ik ben zo terug.
Ik ben tegen negen uur terug.
Yanni ging terug naar zijn kamer.
Ik ben terug thuis.
Ik kom terug.
Ik kom zo terug.
Ik kom snel terug.
Wanneer kom je terug naar huis?
Yanni is terug in Algerije.
Stap terug.
Geef me mijn ring terug.
Heen-en-terug, graag.
Ik wil mijn sleutel terug.
Mijn moeder kwam terug van de winkel.
Leg het boek terug waar je het gevonden hebt.
spoorslags terug naar onze kant
Wie zich tijdens de les misdraagt, kan opkrassen en hoeft niet meer terug te komen.