Understand spoken Dutch

"are (2nd person singular)" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
if you are good als je goed bent
you are jij bent
You are late. Je bent laat.
You’re late. Je bent laat.
How old are you? (formal) Hoe oud bent u?
I think you’re old enough. Ik denk dat je oud genoeg bent.
You’re the biggest. Jij bent de grootste.
Do your parents know where you are? Weten je ouders waar je bent?
I’d like to know what you plan to do. Ik zou willen weten wat je van plan bent.
You’re a very rich person. Je bent een erg rijk persoon.
If you will be hard on yourself, life will be easy on you. Als je hard voor jezelf bent, zal het leven gemakkelijk voor je zijn.
“You are all together, right?” she continued and stood up. “Je bent toch allemaal wel bij elkaar?” vervolgde zij en stond op.
“Listen, companion!” they said; “You are so ugly that you fit well with us.” “Hoor eens, kameraad!” zeiden zij; “je bent zo lelijk, dat je goed bij ons past.”
What are you interested in? Waar bent u in geïnteresseerd?
You are all together, right? Je bent toch allemaal wel bij elkaar?
Are you allergic to this medicine? Bent u allergisch voor dit geneesmiddel?
“You are terribly ugly!” the wild ducks said; “But we don’t care as long you don’t marry someone within our family!” “Je bent verschrikkelijk lelijk!” zeiden de wilde eenden; “maar dat kan ons niet schelen, als je maar niet met iemand van onze familie trouwt!”
You’re generous. Je bent gul.
They tell me that you’re absent-minded. Ze zeggen me dat je verstrooid bent.
You are definitely out of your mind. Je bent zeker niet goed bij je verstand.