Zij stak nog een lucifertje aan.
De kleine strekte haar beide handjes er naar uit: daar ging het lucifertje uit.
Daar ging het lucifertje uit, en nu bleef slechts de dikke, vochtige, koude muur over.
Duizenden lichten brandden er op de groene takken, en bonte prenten, zoals die, welke er voor de winkelramen te zien waren, zagen op haar neer.
De Kerstlichtjes stegen al hoger en hoger: zij zag ze nu als sterren aan den hemel; één daarvan viel naar beneden en vormde een lange, vurige streek.
Een tweede werd tegen den muur afgestreken; het gaf licht, en waar het schijnsel op den muur viel, werd deze doorzichtig als een sluier; zij kon in de kamer zien.
Over de tafel lag een wit tafellaken uitgespreid; daarop stond prachtig porseleinen vaatwerk, en heerlijk dampte de gebraden gans, die met appelen en gedroogde pruimen opgevuld was.
Daar zat zij nu onder de heerlijke Kerstboom; deze was nog groter en prachtiger dan die, welke zij door de glazen deur bij de rijke koopman gezien had.
En wat nog prachtiger om te zien was; de gans sprong van den schotel naar beneden, waggelde over den vloer, met mes en vork in de borst, en kwam naar het arme meisje toe.