"your (informal)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	your (informal)	jouw
	Is that your mother?	Is dat jouw moeder?
	Your team is better than ours.	Jouw team is beter dan het onze.
	I had no idea that Tom was your son.	Ik wist niet dat Tom jouw zoon was.
	What is your job within the company?	Wat is jouw functie binnen het bedrijf?
	I had no idea that Mary was your wife.	Ik wist niet dat Mary jouw vrouw was.
	your role	jouw rol
	I had no idea that Mary was your daughter.	Ik wist niet dat Mary jouw dochter was.
	What is your job?	Wat is jouw baan?
	What is your breakfast?	Wat is jouw ontbijt?
	Does your house have a basement?	Heeft jouw huis een kelder?
	I saw your sister the day before yesterday.	Ik zag jouw zus eergisteren.
	your personal storage space	jouw persoonlijke opslagruimte
	Your wish is my command.	Jouw wens is mijn bevel.
	That’s your responsibility.	Dat is jouw verantwoordelijkheid.
	It’s your responsibility.	Het is jouw verantwoordelijkheid.
	Your opinion matters.	Jouw mening telt.
	Is that your pen?	Is dat jouw pen?
	your assets	jouw troeven
	I didn’t know that Tom and John were brothers?	Ik wist niet dat Tom en John jouw broers waren?