Skip to main content
Understand spoken Dutch
Search
Understand spoken Dutch
Main navigation
Show — Main navigation
Hide — Main navigation
Home
Online Lessons
Dictionary
FAQ
Donate
Blog
Testimonials
Contact
Breadcrumb
Home
Online Lessons
"week" Practice Lesson
"week" Practice Dutch lesson
Primary tabs
Summary
Quiz
Content
Secondary tabs
All
Words
Phrases
Learn
Recording
English
Dutch
Status
week
week
My son comes back this week.
Mijn zoon komt deze week terug.
the week
de week
every week
elke week
this week
deze week
the days of the week
de dagen van de week
days of the week
dagen van de week
There are seven days in a week.
Er zijn zeven dagen in een week.
There are five working days in the week.
Er zijn vijf werkdagen in de week.
next week
volgende week
I read three books a week.
Ik lees drie boeken per week.
Tuesday is the second day of the week.
Dinsdag is de tweede dag van de week.
The assignments must be completed by the end of the week.
De opdrachten moeten voor het einde van de week klaar zijn.
Tom is throwing a party next Saturday.
Tom geeft volgende week zaterdag een feestje.
last week
vorige week
extra week no school, extra week of childcare
extra week geen school, extra week opvang
The person charged with forming the federal government Bart De Wever was given permission by King Philip to extend by a week his mission.
Federaal informateur Bart De Wever heeft van koning Filip de toestemming gekregen om zijn opdracht een week te verlengen.
She cleans the house every week.
Zij poetst het huis elke week.
I had a hectic week.
Ik had een hectische week.
How many times a week do you take a bath?
Hoe vaak per week neem je een bad?
Pagination
Current page
1
Page
2
Next page
Next ›
Last page
Last »