Verbs (simple past) 27 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	when they were leaving	toen zij weggingen
	They walked over the heath.	Zij wandelden over de heide.
	The driver parked the delivery van.	De chauffeur parkeerde de bestelwagen.
	She bragged about her good grades.	Ze schepte op over haar goede cijfers.
	She painted with spray cans on the wall.	Ze schilderde met spuitbussen op de muur.
	He interrupted the speaker with frequent questions.	Hij onderbrak de spreker telkens met vragen.
	We tried in vain to make him change his mind.	Tevergeefs trachtten we zijn mening te doen veranderen.
	They used to use a tally stick to keep track of the stock.	Zij gebruikten vroeger een kerfstok om de voorraad bij te houden.
	Then we knew it was ammonia and we got out as quickly as possible.	Toen wisten we dat het ammoniak was en zijn we zo rap mogelijk uitgestapt.