Verbs (Present tense, 3rd person singular) 9 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	he grows	hij groeit
	it is growing	het groeit
	Everybody lies.	Iedereen liegt.
	Does the shoe pinch?	Knelt de schoen?
	he studies	hij studeert
	The shoe pinches.	Het knelt de schoen.
	Sometimes the shoe pinches.	Soms knelt de schoen.
	Yanni is lying to me.	Yanni liegt tegen mij.
	She studies mathematics.	Zij studeert wiskunde.
	He studies maths.	Hij studeert wiskunde.
	The teacher controls the class.	De leraar beheerst de klas.
	The moon shines at night.	De maan schijnt ’s nachts.
	Every cloud has a silver lining.	Achter de wolken schijnt de zon.
	He keeps surprising me.	Hij verrast mij telkens weer.
	Don’t believe her because she always lies.	Geloof haar niet, want ze liegt altijd.
	The loot was so large that they were surprised.	De buit was zo groot dat ze verrast waren.
	It seems as though we have a mole in our midst.	Het schijnt dat we een mol in ons midden hebben.
	Not everyone grows up in a privileged position.	Niet iedereen groeit op in een bevoorrechte positie.
	I am somewhat surprised by the news of his departure.	Ik ben enigszins verrast door het nieuws dat hij vertrekt.