Verbs (Present tense, 3rd person singular) 5 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I hate them.	Ik haat ze.
	That’s right.	Dat klopt.
	Is this correct?	Klopt dit?
	Do you hate Tom?	Haat je Tom?
	I hate it.	Ik haat dit.
	something is right	iets klopt
	Yes, that’s correct.	Ja, dat klopt.
	I hate maths.	Ik haat wiskunde.
	It takes two hours.	Het duurt twee uur.
	It takes five hours.	Het duurt vijf uur.
	I think this is good.	Ik denk dat het klopt.
	Your daughter’s on drugs.	Je dochter gebruikt drugs.
	How do you use this card?	Hoe gebruikt men die kaart?
	Misery never seems to be far away.	Ellende lijkt nooit ver weg te zijn.
	He didn’t seem to be worried about this.	Hij lijkt zich hier geen zorgen over te maken.
	Yanni lives in fear.	Yanni leeft in angst.
	You understand that, don’t you?	Je begrijpt dat toch?
	Does everybody understand?	Begrijpt iedereen het?
	How long does a turtle live?	Hoelang leeft een schildpad?
	I wonder whether Tom is alive.	Ik vraag me af of Tom nog leeft of niet.