hij wordt
Hij drinkt melk.
Ik weet het niet of je van haar houdt of niet.
houdt van
Niet iedereen houdt van sneeuw.
om zeep helpt
Zij drinkt koffie.
Zij houdt van dieren.
de les begint
Het geld ligt op de tafel.
Hoe meer je drinkt, hoe minder je eet.
Het wordt een warme dag vandaag.
Tom drinkt niet meer.
Tom wil niet dat Mary hem helpt.
Tom helpt zijn ouders elke dag.
Tom helpt Maria.
Tom drinkt.
Tom helpt nooit in de keuken.
Wacht eens!
Wacht even.