Verbs (Present tense, 3rd person singular) 23 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He leaves the house.	Hij verlaat het huis.
	He’s acting out of spite.	Hij handelt uit rancune.
	The farmer spreads manure on the field.	De boer strooit mest op het veld.
	The thief disguised himself as a policeman.	De dief vermomde zich als politieagent.
	Although it rained, we went outside.	Hoewel het regende, gingen we naar buiten.
	The selection didn’t meet our taste.	De selectie voldeed niet aan onze gading.
	Every time he comes here, he orders the same dish.	Telkens als hij hier komt, bestelt hij hetzelfde gerecht.
	A typical Greek pays only seven times a year with his bank card at the shop.	Een doorsnee Griek betaalt slechts zeven maal per jaar met zijn bankkaart in de winkel.