Verbs (Present tense, 3rd person singular) 10 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	he grows	hij groeit
	it is growing	het groeit
	it pleases	het bevalt
	Everybody lies.	Iedereen liegt.
	Does the shoe pinch?	Knelt de schoen?
	The shoe pinches.	Het knelt de schoen.
	Sometimes the shoe pinches.	Soms knelt de schoen.
	Yanni is lying to me.	Yanni liegt tegen mij.
	Where did you meet him?	Waar heb je hem ontmoet?
	Paris suits me just fine.	Parijs bevalt mij prima.
	The room suits me just fine.	De kamer bevalt mij prima.
	The coffee suits me just fine.	De koffie bevalt mij prima.
	The hotel suits me just fine.	Het hotel bevalt mij prima.
	The moon shines at night.	De maan schijnt ’s nachts.
	Tom doesn’t get enough sleep.	Tom krijgt niet genoeg slaap.
	Every cloud has a silver lining.	Achter de wolken schijnt de zon.
	The restaurant suits me just fine.	Het restaurant bevalt mij prima.
	We met before.	We hebben elkaar eerder ontmoet.
	Don’t believe her because she always lies.	Geloof haar niet, want ze liegt altijd.
	The heir gets the family house.	De erfgenaam krijgt het familiehuis.