Verbs (Present tense, 2nd person plural) 2 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	We understand why.	Wij begrijpen waarom.
	We don’t understand you?	Begrijpen wij je niet?
	They play so well.	Ze spelen zo goed.
	They’re playing in the yard.	Ze spelen in het erf.
	Owls hunt at night.	De uilen jagen ’s nachts.
	to scare the hell out of you	de stuipen op het lijf te jagen
	Owls hunt mainly at night.	Uilen jagen vooral ’s nachts.
	We concede your right to this property.	We erkennen je recht op dit eigendom.
	Everyone must acknowledge their mistakes.	Iedereen moet zijn fouten erkennen.
	We acknowledge the efforts of others.	We erkennen de inspanning van anderen.
	Pistons play a crucial role in engines.	Zuigers spelen een cruciale rol in motoren.
	We leave as soon as we are done eating.	We vertrekken zodra we klaar zijn met eten.
	Can I quickly pee before we leave?	Mag ik even plassen voordat we vertrekken?
	We won’t leave unless everyone is ready.	We vertrekken niet, tenzij iedereen klaar is.
	Sheep graze on the heath.	Schapen grazen op de heide.
	They always mock him.	Ze steken altijd de draak met hem.
	Some men wear jewelry.	Sommige mannen dragen sieraden.
	We make fun of each other all the time.	We steken de hele tijd de draak met elkaar.
	A lot of kids wear jeans.	Veel kinderen dragen een spijkerbroek.