Verbs (Present tense, 1st person singular) 3 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	don’t like (1st person singular)	hou niet van
	I like your car.	Ik hou van je auto.
	I love you more than anyone else.	Ik hou meer van je dan van wie ook.
	How do you know Tom?	Hoe ken je Tom?
	No, I don’t know the lesson.	Nee, ik ken de les niet.
	Do you know Tom by any chance?	Ken je Tom toevallig?
	I don’t know those people over there.	Die mensen daar ken ik niet.
	Do you know anybody who works in that building?	Ken jij iemand die in dat gebouw werkt?
	I drink	ik drink
	Wait a second.	Wacht even.
	Wait a minute!	Wacht eens!
	What are you drinking?	Wat drink je?
	drinking water	drinkwater
	I like to drink.	Ik drink graag.
	Wait until tomorrow.	Wacht tot morgen.
	I drink a lot of wine.	Ik drink veel wijn.
	Have a drink with me, Tom.	Drink iets met me Tom.
	I drink too much coffee.	Ik drink te veel koffie.
	This is what I drink when I’m with Tom.	Dit is wat ik drink wanneer ik bij Tom ben.
	I am awaiting an agreement.	Ik wacht op een overeenkomst.