Understand spoken Dutch

Verbs (Present tense, 1st person plural) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
Why don’t we go swimming with Tom?

Waarom gaan we niet zwemmen met Tom?

The oxen graze in the green pasture.

De ossen grazen in het groene weiland.

Soldiers must follow orders.

Soldaten moeten bevelen opvolgen.

We import flour from America.

We importeren meel uit Amerika.

These mosquitos are eating me alive!

Die muggen verslinden mij levend!

Let us briefly outline a concrete case.

We schetsen even een concreet geval.

Why would we want to punish you?

Waarom zouden we je willen straffen?

We concede your right to this property.

We erkennen je recht op dit eigendom.

We need to secure the gangplank firmly.

We moeten de valreep stevig vastmaken.

We hope many of you will come.

We hopen dat veel van jullie zullen komen.

We must overcome every obstacle.

We moeten ieder obstakel overwinnen.

What do they want to protest against?

Ze willen protesteren waartegen?

Politicians need two years of delousing

Politici moeten twee jaar ontluizen

We need to maintain the momentum during the race.

We moeten de schwung behouden tijdens de race.

When do we speak of saturation?

Wanneer spreken we van verzadiging?

People commemorate deceased loved ones

Mensen herdenken overleden dierbaren

New drivers have to bring relief

Nieuwe chauffeurs moeten soelaas brengen

Tom and Maria disguised themselves as squirrels.

Tom en Maria vermomden zich als eekhoorns.

Judges hold defaulters hostage more often.

Rechters laten wanbetalers vaker gijzelen.

Can I quickly pee before we leave?

Mag ik even plassen voordat we vertrekken?