Verbs (infinitives) Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to blame	verwijten
	to apply	toepassen
	to rebuild	herbouwen
	to fasten	vastmaken
	to go back	teruggaan
	to rest	uitrusten
	gone away	weggegaan
	to command	beheersen
	to accept	aanvaarden
	to confirm	bevestigen
	to become silent	verstommen
	to compromise	schipperen
	to obstruct	belemmeren
	to conquer	overwinnen
	to lose	kwijtraken
	to delay	uitstellen
	to get off	uitstappen
	to accompany	begeleiden
	to satisfy	bevredigen
	to have dialysis	dialyseren