Verbs (infinitives) 8 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to travel (long form)	te reizen
	time travel	tijdreizen
	to wait for	wachten op
	to understand (long form)	te begrijpen
	to write (long form)	te schrijven
	You have to wait.	Je moet wachten.
	to change (long form)	te veranderen
	to visit someone	iemand bezoeken
	to play baseball (long form)	te honkballen
	Let’s try it.	Laten we het proberen.
	He can play baseball.	Hij kan honkballen.
	playing baseball	aan het honkballen
	We have to wait for Tom.	We moeten op Tom wachten.
	Let’s play baseball.	Laten we honkballen.
	We can change.	We kunnen veranderen.
	I am going to visit a friend.	Ik ga een vriend bezoeken.
	I have not received a card.	Ik heb geen kaart ontvangen.
	We will try that!	Dat zullen wij eens proberen!
	Can Tom write his name?	Kan Tom zijn naam schrijven?
	How long do we have to wait here?	Hoe lang moeten we hier wachten?