Verbs (infinitives) 38 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to count (long form)	te tellen
	to bang (long form)	te bonzen
	to poop (long form)	te kakken
	I want to make love.	Ik wil vrijen.
	the forest fires are raging	de bosbranden woeden
	You must swear on the Bible.	Je moet zweren op de Bijbel.
	You cannot save the game at this moment.	Je kan het spel op dit moment niet opslaan.
	His wife nags him constantly.	Zijn vrouw zit voortdurend aan zijn kop te zeuren.
	I can only go by that which was relayed to me.	Ik kan alleen maar afgaan op hetgeen dat mij werd verteld.
	He ran to the kitchen and felt his stomach turn three times.	Hij rende naar de keuken en voelde zijn maag driemaal omkeren.