Verbs (infinitives) 37 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to bang (long form)	te bonzen
	to poop (long form)	te kakken
	to knit (long form)	te breien
	it takes some getting used to	het is wennen
	the forest fires are raging	de bosbranden woeden
	I need to mute the sound.	Ik moet het geluid dempen.
	to look for a needle in a haystack	een speld in de hooiberg zoeken
	Is there someone I can call for you?	Is er iemand die ik voor je kan roepen?
	I must clean the bathroom right away.	Ik moet onmiddellijk de badkamer kuisen.
	I can only go by that which was relayed to me.	Ik kan alleen maar afgaan op hetgeen dat mij werd verteld.