Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to take an exam	een examen afleggen
	What should I bring?	Wat moet ik meenemen?
	They’re traitors.	Zij zijn verraders.
	They are hiding.	Zij verbergen zich.
	Are they hiding something?	Verbergen zij iets?
	She dances with passion.	Ze danst met hartstocht.
	It’s artificial.	Het is kunstmatig.
	The teacher was angry.	De leraar was toornig.
	Didn’t you sing?	Heb je niet gezongen?
	I’m the guilty one.	Ik ben de schuldige.
	Can you recommend a café?	Kun je een café aanbevelen?
	She trembled with excitement.	Ze trilde van opwinding.
	The guinea pig is a rodent.	De cavia is een knaagdier.
	it wasn’t serious	het was geen serieuze
	I clean the board, I am, I become	ik spoel het bord, ik ben, ik word
	She has a tattoo.	Ze heeft een tatoeage.
	It’s an emergency.	Het is een noodgeval.
	and now they are on the right track	en nou zijn ze op de goeie weg
	to paint (long form)	te beschilderen
	Where are there a lot of hotels?	Waar zijn er veel hotels?