Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	You’re unemployed.	Je bent werkloos.
	That’s a promise.	Dat is een belofte.
	Christmas is approaching.	Kerstmis nadert.
	Their target is profit.	Hun mikpunt is winst.
	Are these edible?	Zijn deze eetbaar?
	to improve (long form)	te bevorderen
	He has pimples.	Hij heeft puisten.
	Sometimes the shoe pinches.	Soms knelt de schoen.
	to take an exam	een examen afleggen
	There were a lot of mosquitoes.	Er waren veel muggen.
	There is a hole in his sock.	Er zit een gat in zijn sok.
	How do we decide?	Hoe beslissen we?
	Don’t let Tom suffer.	Laat Tom niet lijden.
	and I mean thoroughly	en ik bedoel grondig
	Where can I take a shower?	Waar kan ik douchen?
	That house isn’t for sale.	Dat huis is niet te koop.
	I thought you cared about him.	Ik dacht dat je om hem gaf.
	I can switch.	Ik kan schakelen.
	A tortoise is slow.	Een schildpad is traag.
	Do you like to eat carrots?	Eet je graag wortels?