Ik dacht dat je om Tom gaf.
te weten
Dat zou je moeten weten.
Weten je ouders waar je bent?
Op een dag zullen we het weten.
Hij deed de deur open.
Ik deed het voor het geld.
Tom wilde naar huis komen.
Van mij zelf wil ik niet spreken.
Ik wil niet van mij zelf spreken.
Het is niet omdat je het kunt, dat het ook moet.
te zeggen
Wie ben ik om dat te zeggen?
woonkamer
Waar woon je?
Frans spreken
Ik woon niet graag in de stad.
Waar hadden jullie het over?
Ik wist niet dat Tom geen Frans kon spreken.