Verbs (all parts) 6 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	late	te laat
	Tom will be too late.	Tom zal te laat zijn.
	Why don’t you come?	Waarom kom je niet?
	When do you return home?	Wanneer kom je terug naar huis?
	Come with me.	Kom met mij mee.
	Are you coming?	Kom je?
	I’ll come back.	Ik kom terug.
	I’ll be right back.	Ik kom zo terug.
	What time?	Hoe laat?
	You are late.	Je bent laat.
	You’re late.	Je bent laat.
	What time is it?	Hoe laat is het?
	I’m not coming today.	Ik kom vandaag niet.
	I will be back soon.	Ik kom snel terug.
	Where does he work?	Waar werkt hij?
	Who works here?	Wie werkt hier?
	What time does it open?	Hoe laat gaat het open?
	What time is supper?	Hoe laat is het avondeten?
	Is the door open?	Staat de deur open?
	You’re welcome.	Graag gedaan.