Verbs (all parts) 4 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Who are you?	Wie ben je?
	I knew	ik wist
	I thought	ik dacht
	What else does Tom want?	Wat wil Tom nog meer?
	I thought you knew that.	Ik dacht dat je dat wist.
	I knew you’d come.	Ik wist wel dat je zou komen.
	but she didn’t think about that	maar daaraan dacht zij niet
	I’m in my car.	Ik zit in mijn auto.
	Let me see.	Laat me eens zien.
	She didn’t know what she could do here.	Ze wist niet wat ze hier zou kunnen doen.
	Let me see the egg!	Laat mij het ei eens zien!
	I had to	ik moest
	he had to	hij moest
	you had to	jij moest
	Yanni knew what he had to do.	Yanni wist wat hij moest doen.
	thought the little girl	dacht het kleine meisje
	Are you home?	Ben je thuis?