Verbs (all parts) 17 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	sleeping	aan het slapen
	I need to sleep.	Ik moet slapen.
	We need to sleep.	Wij moeten slapen.
	When do owls sleep?	Wanneer slapen uilen?
	They’ve already eaten.	Ze hebben al gegeten.
	Tom hasn’t eaten.	Tom heeft niet gegeten.
	I’ve already eaten enough.	Ik heb al genoeg gegeten.
	Tom didn’t eat anything.	Tom heeft niets gegeten.
	Why were you eating by yourself?	Waarom heb je alleen gegeten?
	Tom hasn’t eaten enough.	Tom heeft niet genoeg gegeten.
	I’m tired, but I still can’t fall asleep.	Ik ben moe maar ik kan nog niet slapen.
	kill (informal, 2nd person singular)	om zeep helpt
	Tom helps Mary.	Tom helpt Maria.
	Do you like the city?	Bevalt de stad u?
	How do you like it?	Hoe bevalt het je?
	Did you cheat on me?	Hebt u me bedrogen?
	Get a haircut.	Laat je haar knippen.
	How do you like this town?	Hoe bevalt deze stad u?
	I was deceived by him.	Hij heeft me bedrogen.
	Tom tricked me.	Tom heeft me bedrogen.