Skip to main content
Understand spoken Dutch
Search
User account menu
Show — User account menu
Hide — User account menu
Log in
Understand spoken Dutch
Main navigation
Show — Main navigation
Hide — Main navigation
Home
Online Lessons
Dictionary
FAQ
Donate
Blog
Testimonials
Contact
Breadcrumb
Home
Online Lessons
Verbs (all parts) 14 Course
Verbs (all parts) 14 Examples Lesson
Verbs (all parts) 14 Examples Dutch lesson
Primary tabs
Summary
Quiz
Content
Secondary tabs
All
Words
Phrases
Recording
English
Dutch
Status
to sell
(long form)
te verkopen
She loves animals.
Zij houdt van dieren.
Tom wants to sell the farm.
Tom wil de boerderij verkopen.
I want to sell my farm.
Ik wil mijn boerderij verkopen.
I need to sell my farm.
Ik moet mijn boerderij verkopen.
We need to sell our farm.
We moeten onze boerderij verkopen.
Tom doesn’t want to sell his farm.
Tom wil zijn boerderij niet verkopen.
Wait a minute!
Wacht eens!
Wait a second.
Wacht even.
Will you use this?
Ga jij dit gebruiken?
We’ve already learned a lot.
We hebben al veel geleerd.
I learnt it at school.
Ik heb het op school geleerd.
Yanni turned fourteen.
Yanni is veertien geworden.
How many languages have you studied?
Hoeveel talen heb je geleerd?
Can I use your phone?
Mag ik uw telefoon gebruiken?
You can use my car, if you want to.
Je mag mijn auto gebruiken, als je wil.
She learned it from her parents.
Ze heeft het geleerd van haar ouders.
No one ever taught me something like that.
Niemand heeft me ooit zoiets geleerd.
Today I’ve learned something about home education in the Netherlands.
Vandaag heb ik iets geleerd over het thuisonderwijs in Nederland.
I really liked Tom.
Ik vond Tom heel leuk.
Pagination
Current page
1
Page
2
Next page
Next ›
Last page
Last »