We moeten onze boerderij verkopen.
Tom wil de boerderij verkopen.
Tom maakte thee voor Mary.
Tom maakte zich kwaad op de kinderen.
Tom wil zijn boerderij niet verkopen.
te spelen
overbrengen
Zij houdt van dieren.
Zullen we samen spelen?
Ik zal wijn brengen.
Ik wou dat iedereen dit wist.
Ik wil mijn boerderij verkopen.
Ik moet mijn boerderij verkopen.
Ga in je kamer spelen.
Wil je samen spelen?