Verbs (all parts) 13 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I am looking for	ik zoek
	looking	op zoek
	She likes him.	Ze vindt hem leuk.
	Tom thinks you’re cute.	Tom vindt je leuk.
	I’m looking for an old man.	Ik zoek een oude man.
	The police are looking for Tom.	De politie is op zoek naar Tom.
	I don’t know if she likes me or not.	Ik weet niet of ze mij leuk vindt of niet.
	I don’t think your mother likes him.	Ik denk niet dat je moeder hem leuk vindt.
	You look good!	Wat zie jij er goed uit!
	I can’t see it either.	Ik zie het ook niet.
	Your book is on the table. (formal)	Uw boek ligt op tafel.
	The money’s on the table.	Het geld ligt op de tafel.
	I often see Tom in the park.	Ik zie Tom vaak in het park.
	Yanni loves chocolate.	Yanni houdt van chocolade.
	Not everyone likes snow.	Niet iedereen houdt van sneeuw.
	I don’t know whether you like her or not.	Ik weet het niet of je van haar houdt of niet.
	Please clean my room.	Kunt u mijn kamer schoonmaken.
	You need to clean the bathroom.	Je moet de badkamer schoonmaken.
	to learn (long form)	te leren
	How do you know Tom?	Hoe ken je Tom?