Travel 5 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the public holiday	de feestdag
	the postcard	de postkaart
	his trunk	zijn hutkoffer
	we will get your trunk	wij halen je hutkoffer
	the youth hostel	de jeugdherberg
	I need a postcard.	Ik heb een postkaart nodig.
	How do I get to the youth hostel?	Hoe kom ik bij de jeugdherberg?
	the ticket	het kaartje
	cruising speed	kruissnelheid
	When are you going to the cafe?	Wanneer ga je naar het café?
	He went traveling in search of adventure.	Hij ging reizen op zoek naar avontuur.
	We have to follow a certain route.	Wij moeten een bepaalde route volgen.
	The pilot controls the plane with precision.	De piloot beheerst het vliegtuig met precisie.