Towns, Cities, Regions 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	My father is in Lyon.	Mijn vader is in Lyon.
	Your parents are in Lyon.	Je ouders zijn in Lyon.
	Who is she going to Lyon with?	Met wie gaat ze naar Lyon?
	Why is she going to Lyon?	Waarom gaat ze naar Lyon?
	When is she going to Lyon?	Wanneer gaat ze naar Lyon?
	What time is she going to Lyon?	Hoe laat gaat ze naar Lyon?
	When are we going to Lyon?	Wanneer gaan we naar Lyon?
	London is a big city.	Londen is een grote stad.
	Where is the bus to London?	Waar is de bus naar Londen?
	Where is the train to London?	Waar is de trein naar Londen?
	When will this bus arrive in Brussels?	Wanneer komt deze bus aan in Brussel?
	When does the bus for Brussels leave?	Wanneer vertrekt de bus naar Brussel?
	When will this train arrive in Brussels?	Wanneer komt deze trein aan in Brussel?
	When does the train for Brussels leave?	Wanneer vertrekt de trein naar Brussel?
	London is the capital of the United Kingdom.	Londen is de hoofdstad van het Verenigd Koninkrijk.
	The capital of the United Kingdom is London.	De hoofdstad van het Verenigd Koninkrijk is Londen.
	the cities	de steden
	suburbs	voorsteden
	the largest cities	de grootste steden
	How much does it cost to get to Brussels?	Wat kost het om naar Brussel te gaan?